15. TERECHTWIJZINGEN EN WAARSCHUWINGEN
15.8 OORDELEN
1. Welke waarschuwing geeft Christus aangaande oordelen?
Mattheüs 7:1 Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.
2. Hoe wordt Satan in de Schrift genoemd?
Openbaring 12:10 En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is nedergeworpen.
3. Indien wij elkander bijten en vergeten, wat kunnen wij dan verwachten?
Galaten 5:15 Maar indien gij elkander bijt en vereet, ziet toe, dat gij van elkander niet verteerd wordt.
4. Wat moeten wij eerst doen, voordat wij op ons nemen, anderen te oordelen, te kritiseren, of terecht wijzen?
Mattheüs 7:3-5
3 En wat ziet gij de splinter in het oog van uw broeder, en wordt de balk niet gewaar, die in uw eigen oog is?
4 Of hoe durft gij zeggen tot uw broeder: Laat toe, dat ik de splinter uit uw oog trekke; en zie, er is een balk in uw oog.
5 Gij huichelaar! Trek eerst de balk uit uw oog, en zie dan, hoe gij de splinter uit het oog van uw broeder zult trekken.
5. Tot het doen waarvan, zei Christus was hij niet gekomen?
Johannes 12:47 En indien iemand naar mijn woorden hoort, maar ze niet bewaart, Ik oordeel hem niet, want Ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen, doch om de wereld te behouden.
Johannes 3:17 Want God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou, maar opdat de wereld door Hem zou behouden worden.
6. Welke vraag stelt Paulus aangaande oordelen?
Romeinen 14:4 Wie zijt gij, dat gij eens anderen knecht oordeelt? Hij staat of valt zijn eigen heer; doch hij zal staande blijven, want God is machtig hem staande te houden.
7. Aan wie moeten allen rekenschap geven?
Romeinen 14:12 Zo zal dan elk van ons voor zichzelf aan God rekenschap geven.
8. Welke vermaning geeft de apostel dus?
Romeinen 14:13 Laat ons dan elkander niet meer oordelen; maar oordeelt dit liever, namelijk, dat gij den broeder geen aanstoot of ergernis geeft.
9. Wat deed Christus in plaats van Zijn vijanden te beschuldigen?
1 Petrus 2:23 die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt;
10. Waarin verschilt het oordeel van de mens van het oordeel Gods?
Lukas 16:15 En Hij zeide tot hen: Gij zijt het, die uzelf rechtvaardigt voor de mensen, maar God kent uw harten; want wat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God.
11. Hoe, zegt Christus, moeten wij oordelen?
Johannes 7:24 Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt een rechtvaardig oordeel.
12. Op welke wijze, en in welke geest, moet er met hen, die een misdaad begaan hebben, gehandeld worden, en wie moeten het doen?
Galaten 6:1 Broeders, zelfs indien iemand op een overtreding betrapt wordt, helpt gij, die geestelijk zijt, hem terecht in een geest van zachtmoedigheid, ziende op uzelf; gij mocht ook eens in verzoeking komen.
13. Waar maken zij, die anderen oordelen, zich gewoonlijk aan schuldig?
Romeinen 2:1 Daarom zijt gij, o mens, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen, wanneer gij oordeelt. Want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf; want gij, die oordeelt, bedrijft dezelfde dingen.
14. Wie oordelen en veroordelen wij niet licht?
1 Korinthiërs 11:31 Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen.
15. Wat zegt Jakobus aangaande oordelen?
Jakobus 4:11 Spreekt geen kwaad van elkander, broeders. Wie van zijn broeder kwaad spreekt of hem oordeelt, spreekt kwaad van de wet en oordeelt haar; en indien gij de wet oordeelt, zijt gij geen dader, doch een rechter der wet.
Titus 3:2 geen lastertaal uiten, niet twisten, vriendelijk zijn en alle zachtmoedigheid bewijzen aan alle mensen.
16. Waarom is het veiliger anderen, niet te oordelen en te veroordelen?
Lukas 6:37 Oordeelt niet, zo wordt gij niet geoordeeld; verdoemt niet, zo wordt gij niet verdoemd; vergeeft, zo wordt u vergeven.
Mattheüs 7:2 Want met welk oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met welke maat gij meet, zal u gemeten worden.
Psalmen 18:25, 26
25 Jegens de getrouwe toont Gij U getrouw, jegens de onberispelijke toont Gij U onberispelijk,
26 jegens de reine toont Gij U rein, maar jegens de verkeerde toont Gij U een tegenstander.
17. Tot op welke tijd worden wij vermaand, het oordeel uit stellen?
1 Korinthiërs 4:5 Zo dan oordeelt niets vóór den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, Welke ook in het licht zal brengen, hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren de raadslagen der harten; en als dan zal een iegelijk lof hebben van God.